De Grote Kerk op het Kerkplein in Hoorn is nog altijd een indrukwekkend overblijfsel van de geloofskracht van zo’n anderhalve eeuw terug. Het gebouw heeft de plaats ingenomen van een eertijds 15e eeuw bedehuis dat door blikseminslag geveld werd. Ik heb het gebouw, als kerk in zijn nadagen, vaak bezocht. De oude gewoonte om tijdens de preek met de ogen langs de stenen te dwalen, was ik nog niet verleerd. In mijn fantasie slingerde ik met de lampen van koor naar koor, wanneer de preek mij niet boeide.
Het gebouw was altijd een extra hemd waard. De sokken moesten ook steeds van de dikkere kwaliteit zijn. De tochtige kilte ging tot op het bot Daar viel niet tegenop te verwarmen.
In de loop der jaren had de uittocht der gelovigen zich geruisloos voltrokken. Gezien het achterstallig onderhoud waren de kerkmeesters op de gedachte gekomen deze tempel der godsvrucht te verkwanselen aan de commercie. Het gebouw werd zodoende behouden, alleen het gebruik paste zich, naar de geest van de tijd, aan.
Mijn nieuwsgierigheid gevolg gevend betrad ik een halletje en wat blijkt de middenstand heeft er zich genesteld. Boven, op de voormalige galerijen, zijn een aantal appartementen uitgespaard. Eens bevond ik mij daar tijdens de laatste stuiptrekkingen van de vrijzinnig hervormde gemeente. Regelmatig hoorde ik toe. Men hield zich met een kleine groep staande in de tochtige hal. Vergane glorie, hieraan kon de imposante uitstraling van het orgelfront geen stuiver veranderen. De organist moest zijn vakmanschap tonen over een haperende binnenkant en slechts met grote moeite kon hij de gemeente dat bieden waar het om vroeg: n.l. de begeleiding van de dienst. Vaak maakte de mechaniek bijgeluiden die aan een knokendans deden denken. Sissende ontweek de lucht aan de lekkende balgen. Een ‘hangende’ toon werd altijd verholpen door enige kracht op het toetsenbord uit te oefenen.
Voor de predikanten was de opkomst van de gemeenteleden bijna een wedstrijd geworden. Twee meer of twee minder op de veertig gelovigen deed de wedstrijd in winst omslaan. De vrijzinnigheid balanceerde dan ook op de rand van ongeloof. Een van de predikanten had al eens de verzuchting geslaakt dat hij eigenhandig met een paar planken de kerkdeur wilde dichttimmeren en een bord bevestigen met de woorden: wegens gebrek aan belangstelling gesloten! Deze daad werd hem door het kerkbestuur ernstig ontraden.
Vrijdagmiddag werd in de regel gebruikt om de preek te concipiëren. Woensdag gehaktdag, vrijdag prakdag. Dan werd het Woord gekneed tot de spijs voor zondag. Met de landelijke handleiding als richtsnoer werd er een verhaal gebouwd. Gezien de denkrichting was er een grote belangstelling voor de maatschappelijke vraagstukken, met een vleugje dogmatiek. Collega’s van aanleunende geloofsrichtingen moesten er zwaarder aan trekken. Hier hield men het licht. Zelfs bijna onder de korenmaat.
De predikant zat in zijn studeerkamer en overpeinsde de komende preek. Een paar stukken uit de Bijbel, ter overdenking. Dit keer was het wel zeer bekende kost. Het verhaal van de barmhartige Samaritaan. In kort bestek kwam het verhaal hierop neer dat een gewonde koopman, beroofd van geld en goederen, geholpen werd door iemand, waar je het niet van zou verwachten, een Samaritaan, dus een Palestijn. De Jood die eerder langs kwam had misprijzend het hoofd afgewend. Cruciaal in deze is, de landsaard van de gewonde koopman. De logica gebied te veronderstellen dat het een buitenlander was. Joden zouden niet langs elkaar heen gelopen zijn in deze situatie.
De predikant stond bekend als kritisch, op het cynische af. Zijn jarenlange arbeid had zijn enthousiasme voor kerk en wereld doen verdwijnen. Het was dan ook geen inspirerend gezicht. Een aantal bejaarden met hier en daar een jong gezin gaf geen reden tot blijdschap. Ook de grote onverschilligheid tijdens de godsdienstlessen op de scholen en het schamele hoopje catechisanten zonder enige intentie tot geloofsverdieping versterkte de mineurstemming. Eerder kwamen ze keten en de Bijbels verstoppen. Eens had hij meegemaakt dat de boeken keurig midden op de grote tafel lagen. Na het gebed waren ze weg. De lieden hadden de tweede tafel achteruit getrokken en Gods woord verzonk in een diepe plooi van het tafelkleed. Hij kon tegen enkele bekenden er zich erg over opwinden. Als toppunt vertelde hij het verhaal dat hij na de catechisatieles de zaken wilde afsluiten en ergens toch nog gerucht hoorde. Bij zijn speurtocht vond hij een vrijend paartje in de orgelkas. In een uiterste vorm van zelfbeheersing verzocht hij de geliefden zich elders te vermaken. Ze gingen en hij zag dat ze gelukkig niet tot zijn leerlingen behoorden. De kans was anders nog groot geweest dat hij een ‘moetje’ zou kunnen inzegenen.
Denkend aan het verhaal voor komende zondag begon hij zich te verliezen in verbazingwekkende gedachten. Dat Israël van toen! Een verzameling familieclans, altijd ruziënd. Een club pretendeerde af te stammen van een machtig vorst genaamd Salomo. Geen wonder dat dit een uitgebreid gezelschap was. Salomo had grofweg duizend vrouwen. Anderen behoorden tot de familie waaruit de priesterkaste zich ontwikkeld had. Adel en geestelijkheid. De handel had zich sterk ontwikkeld omdat dit gebied net tussen twee belangrijke staten lag. Egypte en Libanon. Dit was de reden dat de Romeinen zich ook hier maar als veroveraars gemeld hadden en hun Pax Romana krachtig uitoefenden. Met oriëntaalse hartstocht had men binnen de al sterk verdeelde Joodse gemeenschap zijn uitersten gecreëerd. Van Joodse belastinginners, tot verzetstrijders en alle varianten daartussen. Een roerig gebied, een kruitvat, een wespennest.
De dominee vond dan ook, terugkomend op het verhaal, dat die koopman een buitengewone sufferd of mogelijk een avonturier was. Hij kon zich voorstellen dat de man gewaarschuwd was voor deze risicovolle onderneming. Op zijn minst door zijn dierbaren: ‘Kijk je uit lieve.’ Nu lag hij daar tussen de struiken ontdaan van alles wat maar enige waarde had. Volgens de Romeinse godsdienst hadden dieven en kooplui ook nog dezelfde beschermgod, Mercurius. Waar was die dan gebleven? De koopman had in de tempel van zijn woonplaats nog zo uitvoerig geofferd. De strijders voor de bevrijding van Eretz of ordinaire struikrovers, we laten dit verschil buiten beschouwing, hadden toch gevoel voor onderscheid. Een aankomende passant, van Joodse afkomst, bleef ongemoeid. Bij ons soort mensen doe je dat niet. Mogelijk had die, al betaald voor doortocht. Ook de reiziger bekeek de buitenlander met minachting. Zo komt boontje om zijn loontje. Als je een beetje verstand hebt ga je niet onbeschermd met begerenswaardige spullen op pad. Zeker niet in een gebied dat bezet is door een overmacht. Als buitenlander is het de duivel verzoeken.
Na enige tijd schuifelde een volgende passant langs, duidelijk een lid van een minderheidsgroep. De Palestijn schommelde op zijn ezel nader en ontwaarde het verfrommelde restant van de eerzame koopman. Zijn nieuwsgierigheid overwon zijn afkeer. De in elkaar geslagene ontwaarde de belangstellende en gaf blijk van enig leven. De Samaritaan stond in dubio. Wat doe je hier mee? Uit de struiken trekken of kijken naar een restje buit. Het Woord benadrukt, met nadruk, de medemenselijkheid. Het verhaal heet dan ook de Barmhartige Samaritaan. Je kunt ook op materialistische wijze redeneren en denken dat er nog misschien iets aan te verdienen valt. De persoon zal wel niet geheel ten onrechte daar liggen. Een buitenlander, aan zijn gescheurde kleren te zien. Emotioneel een plus punt, wanneer het een Jood was geweest zou hij toch een nieuwe afweging moeten maken. Hij behoorde zelf tot die verachte bevolkingslaag en vond het wel best dat die Romeinen zich nu eens eindelijk met dat zootje ongeregeld waren gaan bemoeien. Zijn olijfboomgaard kon hij dan in vrede bearbeiden. Die Joden geen hadden al helemaal geen verstand van het boerenbedrijf. De predikant had ongemerkt een sprongetje gemaakt naar een ander verhaal, dat van ‘de Zaaier’. Welke sufferd gooit er nu zijn zaad op de stenen of op de weg. Of het niets kost. Vogelvoer en verspilling. Voor iets meer zorg had je meer opbrengst, bij minder kosten. Geen wonder dat Joden beter in handelstransacties waren dan in de landbouw.
Intussen had de preek een beetje vorm gekregen. Het was een andere benadering. Rest een goede afloop net als in de film en natuurlijk zoals bij een preek gebruikelijk, men moest er ook iets uit leren.
We kunnen aannemen dat de Samaritaan de gewonde mee nam naar zijn nederig onderkomen. De familie bekeek de getroffene. Nieuwsgierig werd er gevraagd waar de heer des huizes deze man vandaan had. Gevonden langs de hoofdweg naar Jericho. Hij lag in een greppel tussen de struiken. Na een verfrissende kom geitenmelk, wat dadels en een opgerolde pannenkoek, warm uit de oven, kwam er wat leven in de patiënt. Hij kon duidelijk maken dat hij een koopman was uit Sidon. De Palestijnse sloeg de handen ineen. Zo ver van huis en nu dit. De koopman legde uit, dat zijn handelsrelaties in Jeruzalem hem wel hem wel verder konden helpen, mits hij van de zorg van de familie gebruik mocht maken. Dat is in het Oosten zoiets vanzelfsprekends, dat je daar niet over hoefde te praten.
Na een paar dagen was alles lichamelijk weer wat op orde. De Samaritaan stond er op hem weg te brengen. De ezel was er goed voor. In Jeruzalem vond de koopman dat een genereus geschenk op zijn plaats was. Hij moest sterk aandringen omdat hulp aan ongelukkige eigenlijk een normaal gedrag was voor deze mensen.
Berichten naar Sidon werden verzonden. En in afwachting nadere ondersteuning verbleef de koopman bij zijn zakenrelaties. Hij had natuurlijk zijn beklag gedaan bij het Romeinse bestuur. Men nam het hoog op. Handel bevordert de rust en was goed voor de belastingen. De patrouilles langs de hoofdweg werden opgevoerd. Bij een van de controles liepen een aantal niet nadere omschreven figuren tegen de lamp. Romeinen waren niet zachtzinnig en men vond in het onderkomen van deze rabauwen een groot deel van de spullen terug die ze geroofd hadden. De koopman werd vriendelijk verzocht in de kazerne het, nu danig ontwrichte boevenpak, te gaan aanschouwen. De vrijheidskreet: ‘Eretz vrij’ werkte averechts. Ze moesten hun eigen boom ingraven en later zag men de ontzielde lichamen als waarschuwing langs de weg terug. Vastgespijkerd op aan een kruis naar de bekende Romeinse wijze.
Dit was dus de afloop, nu nog de moraal. En graag deze situatie overplaatsen naar de huidige tijd. Aan vroeger had men niets. Je moet er toch praktisch nut van kunnen hebben. Dit was natuurlijk het meest ingewikkelde. Hoe kon je hier nu mee weg. Een verwijzing naar de Jood was na de Tweede Wereldoorlog ongepast. De Samaritaan of zoals nu een Palestijn was ook niet bepaald ‘comme il faut’. Tja, als je het moeilijk maakt dan zijn het de bekende verbrande billen waar je op moet zitten.
De gemeenteleden zaten de volgende zondag weer op de gewone plaatsen. De kleine kudde was deels afwachtend, deels amorf, bereid de predikant aan te horen. De predikant gaf zijn visie op het verhaal. Zijn slotwoorden deden de gelovigen na de zegen, later, hoofdschuddend de kerk verlaten De ouderlingen krabden zich achter de oren. De onrust achter het gouden horloge, dat zich zo pront op de wel doorvoede buik manifesteerde, was duidelijk merkbaar. In de consistoriekamer schuifelde men toch wat onwennig heen en weer. Niet gewend aan deze theologische eindsprint van de dominee. Broeders en zusters wat kunt u in het heden nog van dit verhaal leren, klonk het van de kansel. Ten eerste: onthoudt u van een bezoek aan onveilige streken met waardevolle spullen op zak. Ten tweede: ga nooit alleen naar gebieden, ook al lijkt het veilig. Ten derde: eenvoudige mensen geven meer hartelijkheid dan bevolkingsgroepen met meer importantie. Ten vierde: de theologische les is. De Hoogste Macht wordt aanbeden door mensen met tegengestelde belangen. Voor de een de leidraad voor oorlog, betekend voor de ander eindeloos lijden en soms de dood. Mocht u bij uw overdenking, bij wat ik aangedragen, heb nog vragen of opmerkingen hebben, dan kent u mijn telefoonnummer. Uw gaven bij de collecte worden met zorg besteed.
De vrede zij met u en met uwe geest. De ironie van de laatste woorden ontging velen.
Tevreden over zijn werk stapte de predikant na twaalven de straat op. Een nieuwe week wachtte.
Een paar dagen later zwaaide hij, in de jonge avonduren, de voordeur open. Duidelijk nam hij het stel waar die, naar hij vermoedde, met hem gebeld hadden voor een afspraak. Toen ze, ontdaan van hun jas, voor zijn bureau zaten, nam hij het gebruikelijke initiatief met de vraag of er iets was waar hij een bijdrage aan kon leveren. ‘We willen trouwen,’ klonk het. Natuurlijk moest hij de gebruikelijke woorden kwijt over de huwelijkse staat, de verbintenis, de trouw, de zorgen enz. Hij leegde zijn blik met gewoontezinnen en omdat het hem eigenlijk wat irriteerde dat hij deze zaken aan de orde moest stellen, besloot hij met een en, wanneer? ‘Kan het ook tijdens een gewone dienst op zondag?’ ‘Ja het is niet gebruikelijk, maar als jullie het willen, kan het altijd.’ ‘Ik moet dan wel een preek houden en de dienst duurt wat langer.’ Het gaf niet. Aldus afgesproken gingen de jongelui, voorzien van thee, weer naar buiten. Zijn keuze van een trouwtekst kon hun goedkeuring verdragen. De predikant dacht, wel geen volle bak maar in ieder geval een iets krachtiger zang. Met zijn gedachten huppelde hij langs het assortiment teksten en kwam op een lumineus idee. Het moest toch een beetje origineel zijn! De gemeente moest er ook nog iets aan hebben en hij kreeg er zin in. Even werden zijn bespiegelingen onderbroken door meer aardse zaken en hij kwam niet meer toe aan zijn gedachten over de trouwpreek.
De beste ideeën kreeg hij altijd ’s nachts. Zo op zijn rug liggend en in het duister starend naar een vaag lichtschijnsel van een passerende auto, inspireerde het zachte zagen van zijn bedgenote hem tot diepe gedachten. Waarom nu eens niet beginnen bij het begin, het Paradijs? Al contemplerend ontrolde zich het beeld zich voor zijn ogen en hij viel in een geruste slaap.
Op de zondag, de dag voor het bruidspaar, verscheen een uiterst gemotiveerde ‘goed woord zegger’op de kansel. Na de rituelen rond de inzegeningen en de ringen bleef hij beneden staan. De predikant ging zijn zegje doen, men ging er eens goed voor zitten. Met een trouwpreek doe je meer dan een zondag. Na jaren weet een of ander familielid nog die wijsheden te reanimeren tijdens een af andere copieuze maaltijd.
Tot grote verbazing van het verzamelde kerkvolk haalde de dominee een uit de kluiten gewassen ‘staf van Sinterklaas’ achter de kansel vandaan en plaatste die naast de lezenaar in een voetstukje, dat nog niemand was opgevallen. Hij beklom niet de kansel maar posteerde zich beneden in het voorleesgedeelte. Aldus toegerust stak hij van wal.
Beste jongelui en nu echtpaar.
Ter overdenking van jullie feestdag begin ik letterlijk bij het begin van de Bijbel. Het komt zoals ik jullie ga vertellen wonderlijk overeen met jullie verse start. Ieder christelijk mens weet wel dat God in den beginne hemel en aarde schiep. Op de zevende dag kwam de mens Adam aan de beurt. Gezien het karakter van de Schepping kreeg Adam ook zijn Eva. God maakte ze naar zijn beeld en blies de adem des levens in hen. We moeten fijntjes opmerken dat ze naar zijn beeld gemaakt zijn, dus geen kloon. Daar stonden ze met zijn tweeën in die tuin en ze wandelden rond. Veilig kunnen we aannemen, met grote verbazing. Dit kunnen jullie je ook afvragen, wat volgt er nu! Samen in het Paradijs. Ik neem jullie in gedachten mee naar de rest van het verhaal. Oneerbiedig noem ik ze ook maar het stel. Dwalend door die tuin komen ze langs een bijzonder ogende boom. Geïnteresseerd kijken ze ernaar en tot hun grote verbijstering klinkt er een stem uit dat struweel. Neem en eet en je weet alles, je hebt kennis van goed en kwaad. Dat was nieuwe kost, goed en kwaad, nooit van gehoord. Het proberen waard. De slang is de tussenpersoon in deze.Een tweede punt is echter de aard van de boom. Welke boomsoort heeft deze wijsheid in zich verborgen. De laatste eeuwen is de appelboom de schuldige. Bij de kreet; ‘Wees gezond eet een appel’, moeten we dan ook een vraagteken zetten, mits. Hier kom ik op een misverstand, zoals al eeuwen te zien is. Daar in tegen is in zeer oude geschriften de appel een vijgenboom. Zeker iets meer gangbaar in het Midden Oosten dan de appel. Een zekere logica vertel ik jullie aanstonds.
Nog erger wordt het als ik jullie vertel dat het eigenlijk geen boom was, maar de vrouw van God, zijn echtgenote! Een uitroepteken is zeker op zijn plaats alsdien er in de Bijbel wel meer gesproken wordt over de vrouw van God. Voor de napluizers onder ons, Richteren 3 vers 7 en in 1 Koningen 15 vers 13. Koning Manasse van Israël plaatst haar beeld in de tempel. Lees hier 2 Koningen 23 vers 7 maar op na. Jullie zullen nu zeggen wat moeten wij hiermee?
Ik neem jullie weer een klein stukje verder mee in mijn verhaal. De vrouw van de Almachtige is erg aan kritiek onderhevig. Wie is nu machtiger, Hij of Zij? Haar naam in Israël is Ashera, in de Libanon Astarte en verbastert tot Esther. Zo te horen vandaag ook niet onbekend aan de bruid en beschreven in jullie trouwboekje. Heeft zij ook iets in te brengen in het geheel van de godenwereld? Zeker en een niet gering deel. Ze is het teken van de vruchtbaarheid. Niet onbelangrijk in de oude samenlevingen, met hun droogtes en de belangrijkheid van nazaten.
De vrouwelijke godin heeft als symbool de levensboom, de vijg. De boom der vruchtbaarheid is een vijgenboom. Je kunt de vruchten voor het volgend jaar al zien hangen en de oogst is rijk. Ik mag jullie nu wijzen op mijn staf hier terzijde als merkwaardig symbool ook nog in deze tijd herkenbaar.
Terug in het Paradijs naast de boom der kennis. Het stel eet van de vrucht en heeft weet van goed en kwaad. Ze zijn voorgelicht, begrijpen nu de hoed en de rand. Het constateren volgt er meteen op, ze zagen dat ze naakt waren. Ook God heeft de verandering opgemerkt en ontsteekt in woedde. Ze kunnen nu iets wat hij ook kan. Ze worden het Paradijs uitgegooid. Met hun vijgenblad voor de bedreigde plekken staan ze in de wereld en moeten verder. Ze moeten nu hun meerwaarde gaan bewijzen. Wij komen uit het verre verleden nu bij jullie. De ouderlijke huizen waren naar wij hopen een paradijs. Jullie gaan met je wetenschap de wereld in. Denk terug aan vroeger maar ga in vertrouwen met elkaar verder. Ga heen en doe naar vermogen. Amen.
De predikant pakte zijn levensboom, en zette die terug.
De gemeente zong het slotlied. De collecte bracht redelijk wat op. Het bruidspaar kreeg bij de uitgang een hartelijke handdruk en nestelde zich in de trouwlimousine.
In de consistoriekamer ontdeed hij zich van de beroepskleding en strekte zijn hand uit naar een vers bakje koffie.‘Dat was knap werk, dominee,’ zo klonk het. Hij antwoordde; ‘Het viel wel mee, ze heet dan ook Esther.’
Nu de commercie zich zo duidelijk in het gebouw manifesteert lijkt de dominee in een grijs verleden te zijn ondergedompeld.